
Jurisprudentie
BD0146
Datum uitspraak2008-04-16
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3175 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-04-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3175 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Non-restauratieve slaap met in- en doorslaapproblemen. Urenbeperking. CBBS-2. Nadere motivering in hoger beroep. Rechtsgevolgen blijven in stand.
Uitspraak
06/3175 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 mei 2006, 05/1033 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Y. Reichardt, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Reichardt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was aangesteld in de functie van taxichauffeur in dienst van [naam werkgever] en werkte laatstelijk gedurende 35 uur per week als centraliste. In verband met psychische klachten heeft appellante vanaf 5 juni 2001 niet meer gewerkt. Het Uwv heeft aan appellante met ingang van 19 december 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Verzekeringsarts D.O.H. Reifenschweiler heeft appellante op 14 oktober 2004 onderzocht en is daarbij tot de conclusie gekomen dat appellante in verband met haar persisterende psychische problemen en de daaraan gerelateerde lichamelijke klachten beperkingen ondervindt. De verzekeringsarts achtte appellante maximaal vier uur per dag belastbaar. De voor appellante geldende beperkingen zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De verzekeringsarts heeft tevens informatie ingewonnen bij appellantes behandelend psychologe A.A. Timmerman en heeft in de verkregen gegevens een bevestiging gevonden van zijn bevindingen. Arbeidskundig onderzoek heeft uitgewezen dat appellante in staat is een aantal functies te vervullen, waarmee zij een zodanig inkomen kan verwerven dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 46,02%. Overeenkomstig deze bevindingen heeft het Uwv bij besluit van 4 januari 2005 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 5 maart 2005 herzien en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 januari 2005 en aangevoerd dat zij vanwege haar zeer beperkte energetische belastbaarheid hooguit gedurende twee uur per dag kan werken. In dat verband heeft appellante gewezen op de resultaten van het onderzoek door het Centrum voor Slaap- en Waakstoornissen Kempenhaeghe te Heeze. Bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp heeft bij de heroverweging van de medische grondslag van het primaire besluit geen aanleiding gevonden de aan appellante toegemeten beperkingen aan te scherpen. Naar de mening van de bezwaarverzekeringsarts is appellante ook bij een slaapbehoefte van 13 tot 16 uur per dag in staat om, met inachtneming van alle overige beperkingen die voor appellante gelden, gedurende vier uur per dag arbeid te verrichten. Het Uwv heeft bij het besluit van 6 juni 2005 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van
4 januari 2005 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de bevindingen van de medisch adviseur mr. drs. J.F.G. Wolthuis, die appellante op haar verzoek heeft onderzocht en daarover op 17 februari 2006 rapport heeft uitgebracht, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de klachten van appellante door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat dan wel op een onjuiste wijze zijn geïnterpreteerd.
In hoger beroep heeft appellante onder verwijzing naar een nader rapport van medisch adviseur Wolthuis van 22 september 2006 aangevoerd dat voldoende gemotiveerd en geobjectiveerd is dat voor haar meer beperkingen dienen te gelden. Naar de mening van appellante is aangetoond dat zij lijdt aan een slaapstoornis waardoor zij niet alleen zeer lang slaapt, maar ook onvoldoende uitrust en daardoor overdag zeer vermoeid is, slaperig is en te pas en te onpas in slaapt valt. Tevens lijdt appellante aan een depressie en is sprake van diabetes, adipositas en hypothyreoidie. Volgens appellante heeft Wolthuis de verdergaande urenbeperking voldoende geobjectiveerd. Bovendien heeft de bezwaarverzekeringsarts de door Wolthuis geobjectiveerde schouderbeperkingen ten onrechte genegeerd. Het bestreden besluit berust derhalve op een onjuiste medische grondslag. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft appellante aangevoerd dat de geselecteerde functies teveel concentratie vergen en dat ook het verrichten van routinematige arbeid concentratie vereist, zodat zij om die reden niet in staat is die functies te vervullen. Tevens acht zij de functies operator afbindmachine en gordijnennaaister vanwege haar schouderklachten ongeschikt.
De Raad overweegt het volgende.
Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 24 mei 2005 blijkt dat deze arts kennis heeft genomen van de resultaten van het onderzoek naar de slaapstoornis van appellante, waarvan in het aanvullend bezwaarschrift en de daarbij gevoegde brief van psychologe Timmerman van 22 april 2005 melding is gemaakt. Dat onderzoek heeft uitgewezen dat sprake is van een non-restauratieve slaap met in- en doorslaapproblemen en dat appellante waarschijnlijk lijdt aan een obesitas hypoventilatie syndroom. In deze informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding gevonden om de voor appellante vastgestelde urenbeperking aan te scherpen. Appellante wordt in staat geacht om met inachtneming van de overige beperkingen in verband met haar psychische gesteldheid en beperkte inspanningstolerantie gedurende vier uur per dag te werken. Naar de inschatting van medisch adviseur Wolthuis is appellante niet meer dan twee uur per dag belastbaar te achten voor arbeid omdat sprake is van minimale belastbaarheid bij forse beperkingen. Het is de Raad niet gebleken dat het Uwv de beperkingen van appellante, op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten, heeft onderschat. De omstandigheid dat de medisch adviseur, die onderkent dat de FML vrij redelijk forse beperkingen ten aanzien van het psychisch functioneren bevat en die daarop geen wezenlijke kritiek heeft, een andere inschatting maakt van de noodzakelijke urenbeperking, acht de Raad daartoe ontoereikend. Hoewel de Raad geenszins de vermoeidheidsklachten van appellante, zoals zij die ter zitting heeft toegelicht, onderschat, bestaat onvoldoende aanleiding om de aanzienlijke energetische beperkingen, waarmee bij de onderhavige schatting rekening is gehouden, als ontoereikend aan te merken.
De Raad kan het standpunt van appellante dat ten onrechte de uit haar linkerschouderklachten voortvloeiende beperkingen buiten beschouwing zijn gelaten, niet onderschrijven. De huisarts van appellante heeft genoteerd dat appellante zich op 11 maart 2005 heeft gemeld in verband met spontane pijn van de linkerschouder. Uit de gedingstukken blijkt niet dat appellante al op 4 maart 2005, de datum hier in geding, dergelijke klachten ondervond en ook ter zitting van de Raad heeft appellante niet gesteld dat zij zich eerst (ruim) een week na het ontstaan van die klachten tot haar huisarts heeft gewend. Derhalve bestond geen aanleiding deze klachten mee te wegen bij de belastbaarheid van appellante op de datum in geding. De Raad merkt overigens op dat beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de lichamelijke belastbaarheid van appellante, waaronder een beperking op het onderdeel reiken.
De opvatting van appellante dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen omdat die, ook al betreft het routinematige arbeid, de nodige concentratie vergen waarover zij niet beschikt, kan de Raad niet delen. In de FML is weergegeven dat appellante zich niet langer dan een half uur kan concentreren op een informatiebron (krant, actualiteitenprogramma op radio of tv). Appellante heeft deze beperking op zich niet bestreden, maar is van mening dat ook het verrichten van zeer eenvoudig werk meer dan een half uur achtereen concentratie vergt waartoe zij niet in staat is. De Raad onderschrijft de uitleg die het Uwv heeft gegeven aan de beperking die ten aanzien van appellante op dit punt is aangenomen. Reeds uit de wijze waarop die beperking is geformuleerd (‘kan zich niet langer (dan) een half uur concentreren op een informatiebron’) volgt dat dit niet betekent dat appellante niet in staat zou zijn langer dan een half uur achtereen werkzaamheden te verrichten, maar dat binnen die werkzaamheden de spanningsboog voor concentratie is beperkt tot een half uur. Bezwaararbeidsdeskundige P.M.J. Kursten heeft toegelicht dat de geselecteerde functies operator afbindmachine, coupeuse en gordijnennaaister eenvoudig routinematig productiewerk betreffen en dat in deze functies geen noemenswaardig beroep wordt gedaan op het concentreren, zodat deze functies in overeenstemming zijn met de voor appellante op dit punt vastgestelde beperking. De Raad acht deze toelichting toereikend. Zoals hiervoor overwogen, acht de Raad niet aannemelijk dat appellante op de datum hier in geding beperkingen ondervond in verband met haar linkerschouder, zodat het standpunt van appellante dat om die reden de functies operator afbindmachine en gordijnennaaister ten onrechte aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, niet kan worden onderschreven.
De Raad stelt vast dat het bestreden besluit eerst in hoger beroep bij de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige
J.A. Reijerse van 7 januari 2008 is voorzien van een voldoende inzichtelijke en toetsbare motivering als bedoeld in de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (onder meer LJN AR4716) en 12 oktober 2006 (onder meer LJN AY9971). Het bestreden besluit alsmede de aangevallen uitspraak komen derhalve voor vernietiging in aanmerking. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de Raad aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
De Raad acht termen aanwezig om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 34,24 aan reiskosten in hoger beroep. Ook de kosten van de door appellante geraadpleegde medisch adviseur Wolthuis (€ 775,-) alsmede de kosten in verband met het verstrekken van informatie door haar huisarts (€ 35,80) en de behandelend psychologe (€ 41,80) komen voor vergoeding in aanmerking. De kosten, die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, komen ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb niet voor vergoeding in aanmerking omdat het primaire besluit van 4 januari 2005 niet wordt herroepen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 2.174,84, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 145,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.F. Bandringa en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M. Lochs.
JL